Na-oorlogse abstractie
De periode van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was ook in de kunst een tijd van vernieuwing. De stijlen van vóór die tijd voldeden voor veel jonge kunstenaars niet meer. Een nieuwe samenleving een nieuwe kunst, was het devies.
In Nederland waren er op dat moment twee belangrijke kunstcentra, waar experiment en protest de ruimte kregen: Amsterdam en Den Haag. In beide steden werden verschillende kunstenaarscollectieven opgericht, waarin men streefde naar vernieuwing. Deze bewegingen ontketenden de doorbraak van de moderne kunst in Nederland. De hierbij aangesloten kunstenaars onderhielden veelvuldig contact met geestverwanten in het buitenland, waarbij het vizier met name was gericht op de toenmalige hoofdstad van de kunst Parijs.
In Amsterdam – met het Stedelijk Museum onder haar jonge directeur Willem Sandberg als podium voor de experimentelen – waren de belangrijkste vrijheidsbewegingen Vrij Beelden (1947-1955), De Nederlandse Experimentele Groep (1948), Cobra (1948-1951) en Creatie (1950-1955), welke groep in 1955 opging in Liga Nieuw Beelden. Gestreefd werd naar een abstracte en experimentele kunst, waarbij werd gerefereerd aan de abstractie uit het begin van de 20ste-eeuw. Lid van Vrij Beelden en Creatie waren o.a. Willy Boers, Dolf Breetvelt, Piet Ouborg en Willem Hussem. Tot de Nederlandse Experimentelen en Cobra behoorden o.a. Karel Appel, Constant, Corneille en Eugene Brands.
Ook in Den Haag bestond een grote behoefte aan vernieuwing. Schilders en beeldhouwers, verbonden aan de kunstenaarscollectieven Verve (1951-1957), De Posthoorn (1956-1962) en Fugare (1960-1967), zochten eveneens naar een nieuwe beeldtaal. Net als in Amsterdam lag ook hier de nadruk op de abstractie en het experiment, maar met meer ruimte en begrip voor figuratieve tendensen. Kunstenaars die verbonden waren aan deze groeperingen waren o.a. Theo Bitter, Jan van Heel, Willem Hussem, Jan Roëde en Jaap Nanninga. Het Gemeentemuseum vervulde in Den Haag een rol die te vergelijken was met die van het Stedelijk Museum in Amsterdam. In een inleiding bij één van hun tentoonstellingen werd de term ‘Nieuwe Haagse School’ gelanceerd.
Naast kunstenaars die zich bij een groep of vereniging aansloten, waren er uiteraard ook kunstenaars die individueel werkten of uitsluitend in het buitenland werkzaam waren.